Draai met je rok en stamp met je voeten: tijd om te dansen op het ritme van de zigeunerviool. We verkennen een traditie waardoor veel componisten zijn beïnvloed, van Brahms en Liszt tot Debussy, en waarvan de levendige muziek nog altijd op de straathoeken en in de concertzalen te horen is.
Het is opmerkelijk dat beide grote viooltradities, de klassieke benadering en de zigeunertraditie, allebei hun wortels hebben in hetzelfde land: Hongarije. Toch lijken ze op het eerste gezicht weinig gemeen te hebben. De in Hongarije geboren violist en leraar Joseph Joachim was een goede vriend van Johannes Brahms en Robert Schumann. Hij is een van de grondleggers voor de hedendaagse klassieke viooltraditie. Na hem, in de late 19e eeuw en vroege 20e eeuw, bracht het land een groot aantal invloedrijke vioolpedagogen voort, waaronder Leopold Auer (die naar Odessa verhuisde en onder anderen Jascha Heifetz en Nathan Milstein les gaf), Jenö Hubay, Carl Flesch en Joseph Szigeti. In dezelfde periode floreerde de traditie van de zigeunermuziek in Hongarije, met bands die onder leiding van de ‘primás’ – de eerste violist – hun virtuoze improvisatiekunst tot extatische hoogte stuwden. Het is geen wonder dat deze muziek door de eeuwen heen zo veel klassieke musici heeft gefascineerd. Heifetz beschreef zelfs Grigoras Dinicu, een Roemeense violist van Roma-afkomst als de grootste violist die hij ooit gehoord had.
Johannes Brahms
Ook de jonge Brahms liet zich inspireren door de zigeunermuziek. Hij zag de stukken die Joachim en hij in de cafés van Boedapest hoorden als ‘auteurloze’ volksliederen. Veel van de melodieën verwerkte hij in zijn muziek, bijvoorbeeld in de Hongaarse dansen. Vervolgens werd hij beschuldigd van plagiaat. Maar hij was zeker niet de enige componist die de populaire zigeunermuziek in eigen composities gebruikte. Hij eindigde zijn Hongaarse dans nr. 21 met dezelfde muziek die bijvoorbeeld Jenő Hubay gebruikte in een van zijn eigen arrangementen: Scènes de la Csarda, ‘Hejre Kati’.
De muzikale tradities van zigeuners worden mondeling doorgegeven aan de volgende generatie, vaak binnen families. Roby Lakatos, vandaag de dag de meest gevierde zigeunerviolist, beweert dat hij afstamt van János Bihari. Hier zien we hem Brahms’ Hongaarse dans nr. 5 uitvoeren.
Franz Liszt
Het was Franz Liszt die in de ogen en oren van het grote publiek Hongaarse muziek synoniem stelde aan zigeunermuziek. Een aanname die verre van accuraat was, maar wel bewezen effectief. Liszt bracht zijn jeugd door op het landgoed van Esterházy, waar zijn vader cellist was in het hoforkest (hij had nog onder leiding van Haydn gespeeld). Daar, midden in de natuur, raakte de jongen gefascineerd door de muziek van de lokale zigeuners. Later herinnert hij zich János Bihari, de bekendste van alle bandleiders: “…Toen de violen en de cimbalom en er begon een werkelijke extatische opwinding. Opbouwend vanuit een langzame ‘Lassan’, benaderde de snelle ‘Friska’ een eerste intoxicatie, daarna volgde complete exaltatie en tenslotte een delirium dat in de buurt komt van krankzinnigheid, totdat ik het alleen nog maar kon vergelijken met die duizelingwekkende, krampachtig spartelende beweging waar een derwisj-achtige extase het toppunt bereikt.”
Maurice Ravel
De invloed van de zigeunermuziek op viool verspreidde zich ver buiten het centrum van Europa. Joachims achternicht Jelly d’Arányi, die van Boedapest naar Engeland verhuisde, inspireerde talloze componisten om stukken voor haar te schrijven – zelfs Maurice Ravel. Nadat deze haar ontmoette op een feestje, waar d’Arányi de zigeunermelodieën speelde die zij zich herinnerde uit haar jeugd in Hongarije, besloot Ravel een stuk voor haar te schrijven gebaseerd op deze muziek. Het resultaat is Tzigane, een werk dat zich ontwikkelt vanuit een quasi-improvisatorische vioolsolo, via allerlei karakteristieke ritmes en streken naar het ‘aan krankzinnigheid grenzend delirium’ dat Liszt beschreef.
Claude Debussy
Ook Claude Debussy was niet onaangedaan door de magie van de zigeunermuziek. Arthur Hartmann – een Hongaars-Amerikaanse violist die bevriend was met de componist en een aantal kleurrijke memoires achterliet – beschrijft een bezoek aan een theesalon in een hotel in Parijs met Debussy, om het spel van ‘deze heren in rode jasjes’ te horen, zoals Debussy de zigeuners blijkbaar noemde. De componist trachtte een stuk te schrijven dat bij deze band zou passen: zijn ongrijpbare wals La plus que lente. De stukken van Debussy en in het bijzonder Ravel hebben geholpen om aan klassieke concertgangers te bewijzen dat zigeunermuziek meer is dan de kitsch waarvoor het vaak aangezien wordt. De muziek komt voort uit een trotse traditie en heeft een vurige, wilde en lieflijke toon en een sterke ritmische vrijheid. Om van de improvisatorische flair nog maar niet te spreken, hiervan kunnen de meeste klassieke musici veel leren.
Janoska Ensemble
Het zal altijd zo blijven dat de zigeunermuziek de klassieke muziek beïnvloedt en omgekeerd. Een wel heel duidelijk voorbeeld hiervan is het nieuwe album van het Janoska Ensemble. Dit eigentijdse ensemble bestaat uit drie broers en hun zwager. Ze zijn niet alleen verenigd door hun talent en familiebanden, maar ook door hun muzikale visie. Door hun grote virtuositeit en improvisatorisch vermogen zijn de muzikanten in staat om een zeer breed repertoire uit te voeren: een mix van klassiek, jazz, zigeunermuziek en pop in de Janoska-style.