Gloeiende stemmen versmelten in de Liebeslieder-Walzer van Johannes Brahms, een opname van een zinderende avond in de Zwitserse Alpen bij Verbier. De magie van levende muziek, met onder meer pianist James Levine, mezzo-sopraan Magdalena Kožená en bariton Thomas Quasthoff.
Brahms kende de liefde, maar kon zich er niet aan overgeven
Johannes Brahms en de liefde leken niet voor elkaar bestemd. Soms stond hij op het punt om te trouwen, maar het ging steeds niet door. En dan was er nog zijn genegenheid voor de vrouw, en al snel weduwe, van zijn boezemvriend Robert Schumann: concertpianiste Clara Wieck. Zelf voerde hij de mislukkingen in relaties, zijn bindingsangst, terug op zijn jeugd, toen hij geld verdiende als pianist in de duistere kroegen en bordelen van de havenstad Hamburg. Daar verloor hij al jong het geloof in de liefde, beweerde Brahms zelf. Toch schreef hij er mooie muziek over. Menigmaal komt zijn wanhoop er in naar voren, zoals in het Derde Pianokwartet, met de eerste noten die Clara zuchten. Hij schreef het stuk toen haar echtgenoot Robert Schumann na een zelfmoordpoging in een gesticht opgenomen was. Hij adviseerde zijn uitgever om op de voorkant van de partituur een mensenhoofd te zetten met een pistool tegen de slaap. En hij wilde met alle genoegen een afbeelding van zichzelf voor dat doel opsturen. Brahms was als persoonlijkheid een raadsel. In hem leefden tal van tegenstrijdigheden, niemand kreeg greep op hem, zelfs zijn beste vrienden niet. Zijn liefdesleven bestond uit vreemde wegen: aan de ene kant gloeide zijn levenslange liefde voor Clara – het bleef een mysterie waarom beiden niet in elkaars armen belandden na de vroege dood van haar man – en aan de andere kant waren er de intense romances met jonge zangeressen, uitmondend in een voorgenomen huwelijk dat altijd op het laatste moment niet plaatsvond. Ten slotte zocht Brahms troost bij prostituées. Hij was een man die de liefde in al zijn hoedanigheden kende, maar die zich er niet aan kon overgeven.
Als blonde jongeling ging hij in bordelen van hand tot hand
Zijn ervaringen in de Hamburgse bordelen tekenden Brahms. Hij was een blonde engelachtige tiener die avond aan avond geld moest verdienen voor het arme gezin en zijn eigen muzikale opleiding. Hij zag seks, geweld en het mengsel van beide. Soms werd hij door de matrozen en hoeren ontkleed en ging de jongen van hand tot hand. Na drie jaar moesten zijn ouders Brahms naar hun familie op het platteland sturen om van zijn trauma’s te genezen. Maar wat hij in de achterbuurten van Hamburg had gezien, zou altijd een open wond blijven. Hij liet zich in de rest van zijn leven door niemand meer de les lezen: niet door zijn vrienden en niet door zijn vijanden. En in de liefde vochten verlangen en cynisme met elkaar. Brahms vond troost in de natuur en de muziek. Beide boden hem houvast tegen de stormachtige emoties. Binnen de muziek kon hij ze indammen in de strakke klassieke vormen en structuren. Zo kreeg hij vat op zijn eigen innerlijke leven. De noten gaven hem kans zichzelf te zijn, zonder dat mensen in staat waren hem pijn te doen; ze vormden een woud waar Brahms zich verschool. Uiteraard voelde hij zich in de muziek ook kwetsbaar – niet voor niets gooide hij meer composities weg dan dat hij publiceerde. Maar wat verscheen, ademde een enorme kracht. In zijn vele liederen lijkt Brahms – door gedichten van anderen – te kunnen spreken met de vrouwen van wie hij hield, maar aan wie hij nooit zijn diepste gevoelens durfde te openbaren.
In Verbier gloeien en versmelten de stemmen in Brahms’ liederen
Door zijn twee liederencycli Liebeslieder-Walzer loopt niet alleen de liefde als rode draad, maar ook de door Brahms bewonderde Weense wals. Toen de stiefdochter van walsenkoning Johann Strauss jr Brahms eens om een handtekening vroeg, noteerde de componist eerst de openingsnoten van diens werk An der schönen blauen Donau op het papier en schreef daaronder: ‘Helaas niet van mij.’ Als uitgangspunt van deze twee bundels van liederen, 33 in totaal, nam Brahms de gedichten die de gewezen theoloog Georg Friedrich Daumer ontleende aan volksliedjes uit Rusland, Polen, Hongarije, maar ook het Midden-Oosten. Brahms koesterde een voorliefde voor de directheid van volkspoëzie. Hij en Daumer waren geestverwanten in de zin dat zij sceptisch stonden tegenover het christendom en de schijnheiligheid van de kerk. In zijn eerste reeks van achttien Liebeslieder-Walzer bezingen Brahms en Daumer de schoonheid van de liefde en in de tweede cyclus van vijftien de duistere kanten ervan. En telkens duikt ook de natuur op als metafoor en achtergrond van het menselijke gevoelsleven. Het decor voor een nieuwe uitgave van deze liederen zou Brahms ongetwijfeld aangesproken hebben: zijn geliefde Alpen rondom de Zwitserse stad Verbier. Tijdens het festival daar begeleidden de pianisten James Levine en Yefim Bronfman vier grote zangers in Brahms-liederen: sopraan Andrea Rost, mezzo Magdalena Kožená, tenor Matthew Polenzani en bariton Thomas Quasthoff. Dertien jaar bleef deze gedenkwaardige recital op de plank liggen. Tegenwoordig druppelen er steeds vaker live-optredens van dat festival via Deutsche Grammophon naar buiten. Zo verscheen recent ook de mooie dubbel-cd Carte Blanche van pianiste Martha Argerich. Levende muziek bezit toch vaak iets magisch. Dat geldt zeker in dit geval. De intimiteit die in de liederen van Brahms voorop staat, komt helemaal tot haar recht. De stemmen van de zangers gloeien en versmelten met elkaar en met de fantastische begeleiding van – met name – James Levine, de man die als operadirigent zo goed begrijpt wat zangers en liederen nodig hebben. Brahms op zijn best.