Hij is al de Franse lyrische tenor genoemd ‘waar de wereld naar verlangde’. En volgens de Chicago Classical Review was zijn Amerikaanse debuut in de titelrol van Gounods Faust op zijn minst ‘sensational’. Onlangs verscheen zijn debuutalbum op Deutsche Grammophon. Hoewel het vol staat met gekende Franse, Italiaanse en Russische aria’s is het zowel een reis langs memory lane als een hernieuwde kennismaking met deze juwelen.
‘Dit is de het soort overweldigende operagezang dat we normaalgesproken horen in opnamen van inmiddels dode tenoren en waarvan je alleen maar kunt wanhopen dat je ze nooit meer tegenkomt in het dagelijks leven. We moeten terug tot Georges Thill om deze vorm van kracht en finesse in een zo’n idiomatisch Gallisch instrument te horen.’ Tja, de recensent van de Chicago Classical Review ging volledig los. Ook de Süddeutsche Zeitung deed een behoorlijke duit in het zakje met de recensie van Bernheims debuutalbum met de PKF-Prague Philharmonia onder leiding van Emmanuel Villaume. ‘Elke track is een kleurrijke, schitterende parel. De 34-jarige zanger kleurt subtiel en teder – maar heeft ook de ‘tenor-attack’ in huis. Het is alsof we enkele van de overbekende aria’s voor het eerst horen.’
Ouderwets timbre
Zo’n opmerking wil wat zeggen als de cd aria’s bevat als Donizetti’s Un furtiva lagrima, Kuda, kuda, kuda vi udalitis uit Tsjaikovski’s Eugene Onegin en Salut, demeure chastre et pure uit Gounods Faust. En we hadden het kunnen weten. De in 1985 geboren Bernheim viel al eerder op door zijn bijdragen aan dvd’s met Bellini’s I Capituleti e i Montecchi en Verdi’s Othello en vooral als Edmondo in de DG-opname uit 2016 van Puccini’s Manon Lescaut met Anna Netrebko in de titelrol. Toch is het nog maar kort geleden dat de Franse tenor tot de hoogste regionen wist door te dringen. De in Parijs geboren zanger studeerde in Lausanne en verborg zich enige tijd als lid van de gerenommeerde International Opera Studio van de Opera van Zürich waar hij in alle rust repertoire opbouwde. Toen zijn stem eenmaal op de voorgrond hoorbaar was, leek het hek meteen van de dam. Debuutoptredens in de Milanese Scala, bij de Berliner Staatsopera, in het Royal Opera House en tijdens de Salzburger Festspiele volgden elkaar in hoog tempo op. Een kwestie van veni, vidi, vici. En terecht, want Bernheim weet de luisteraar met zijn stem aan zich te binden. Hij zingt meeslepend met inderdaad een prettig ‘ouderwets timbre’ dat zowel doet denken als voorbij gaat aan het werk van Bernheims grote Franse voorganger Georges Thill die in de jaren dertig, veertig en vijftig van de twintigste eeuw furore maakte. Vooral als het om het Franse repertoire gaat.
Perfecte dictie
En dat Franse repertoire is gelukkig rijkelijk vertegenwoordigd op Bernheims debuut-cd. Hij verbluft direct in de eerste track met Werthers Chant d’Ossian uit Massenets gelijknamige opera en verder komen ook Gounod, Berlioz en de wat minder bekende Bernard Godard langs op een manier die geen tegenspraak duldt. ‘Het Franse repertoire vraagt een perfecte dictie en het vermogen om de betekenis achter de tekst voor het voetlicht te brengen’, zei Bernheim al eens. ‘Er zit zoveel poëzie in deze teksten en er zijn zoveel details in te ontdekken. Dat is wat ik naar buiten wil brengen.’ En dat is wat hij naar buiten brengt. Of hij nu de gedaante aanneemt van Des Grieux in Massenets Manon, Romeo een stem geeft in Gounods Roméo et Juliette of Berlioz’ Faust zijn vertwijfelde spierballen geeft, het is allemaal even vanzelfsprekend en precies alsof het altijd zo had moeten zijn. Toch verrast Benjamin Bernheim het meest als Rodolfo in de aria Quando le sere al placido uit Verdi’s Luisa Miller en vooral als Lensky in Kuda, kuda, kuda vi udalitis, die prachtige aria uit Tsjaikovski’s Eugene Onegin. En juist dat laatste maakt Bernheim tot een tenor om te omarmen. Want als hij in een taal en een rol die ver af staat van zijn wortels zo weet te overtuigen, en zo alle onderliggende poëzie weet over te brengen, zou hij inderdaad zomaar de tenor kunnen zijn ‘waar de wereld zo naar verlangde.’