Album van de week Een Monteverdi-mis
Op rondreis in Italië beluisterde de Nederlandse homo universalis Constantijn Huygens in een kerk in Venetië ‘de meest volmaakte muziek die ik ooit van mijn leven te horen denk te krijgen’. De kapelmeester was de beroemde componist Claudio Monteverdi. Het Britse koor I Fagiolini reconstrueerde deze mis, zoals Huygens die toen bezocht.
‘Stemmen die me van verrukking buiten mezelf brachten’
Het was eind juni 1620, het feest van de Heilige Johannes de Doper, herinnerde Constantijn Huygens zich in zijn geschriften. ‘Men bracht mij naar de vespers in de kerk San Giovanni e Luzia, waar ik de meest volmaakte muziek hoorde die ik ooit van mijn leven te horen denk te krijgen. De beroemde Claudio Monteverdi, kapelmeester van San Marco, die de muziek had gecomponeerd, dirigeerde deze keer ook, met vier theorbes, twee cornetten, twee fagotten, twee violen, een basviool van monsterachtige grootte, de orgels en andere instrumenten, die alle even goed werden bespeeld, en tien of twaalf stemmen, die me van verrukking buiten mezelf brachten.’
Vermoedelijk vergiste Huygens zich in de naam van de kerk en bedoelde hij de Santi Geremia e Luzia. Met zijn getuigenis is hij de enige tijdgenoot die ons een summier beeld voorspiegelt van een ‘concert’, geleid door Monteverdi. Robert Hollingworth, oprichter van het Engelse I Fagiolini, zocht voor zijn koor muziek bij elkaar die de kern van de liturgie zou kunnen hebben gevormd voor die door Huygens beschreven mis. En wat die speurtocht opleverde, is te beluisteren op het nieuwe album The Other Vespers, waarop I Fagiolini zich niet – zoals vaak gebeurt – richt op de beroemde Mariavespers (1610) van Monteverdi, maar op de werken die verschenen in zijn latere bundel Selva morale e spirituale (1641). Hollingworth combineert Monteverdi’s gezangen met die van onbekendere tijdgenoten.
De muziek was de dienaar van het woord
Komende maand is Monteverdi’s geboorte precies 450 jaar geleden. Hij kwam ter wereld op 15 mei 1567 in het Italiaanse Cremona, de stad van fameuze vioolbouwers zoals Amati, Stradivari en Guarneri. Zijn muzikale scholing kreeg de apothekerszoon van kapelmeester Ingegneri van de plaatselijke kathedraal. Als violist – of vedelaar, zoals dat indertijd heette – kreeg hij een baan aan het hof van de vorst Vincenzo Gonzaga in Mantua, ‘een man even bekend om zijn kunstzin als om zijn nietsontziende zinnelijke driften’, schrijft componist Anton Averkamp in zijn boek Grootmeesters der Toonkunst. Daar toonde de jonge componist zijn gezicht als vernieuwer, onder meer in L’Orfeo, weliswaar niet de eerste opera uit de historie, maar wel het meesterwerk dat het symbool werd van de geboorte van een nieuw genre.
Monteverdi ontworstelde zich aan de beperkingen van de stile antico, de oude stijl, en hij bedacht de term seconda practica, een eigentijdse praktijk waarin de componist zich meer vrijheden kon veroorloven. Nadat hij benoemd werd tot kapelmeester van de San Marco in Venetië introduceerde hij ook muziekinstrumenten in kerkdiensten, waar tot voorheen alleen de versmelting van menselijke stemmen en het orgel te horen waren. Op die manier kon hij meer nadruk leggen op de melodie. Uitgangspunt voor Monteverdi was dat muziek dienaar bleef van het woord. Hij was met veel vernieuwingen niet de eerste, maar vervolmaakte ze. Uit zijn muziek blijkt, om Averkamp te citeren, ‘hoe groot Monteverdi’s talent was voor dramatische uitdrukking en hoezeer hij het verstond de betekenis van de woorden muzikaal weer te geven’.
Het morele en spirituele woud
Monteverdi bedacht – vanuit zijn ervaring als violist – enkele instrumentale vernieuwingen, zoals het tremolo, waarbij de strijkers met hun stok niet een lange beweging op de snaar maken, maar hele korte en snelle. Het roept een enorme spanning in de noten op. Ook het pizzicato, het plukken aan de snaren, is een uitvinding van de Italiaan. Monteverdi hechtte veel waarde aan de kleur van het orkest, en bij hem verschilt het ensemble van dat van zijn tijdgenoten. Niet voor niets benoemt Huygens de nodige instrumenten uit het gezelschap dat hij Monteverdi in 1620 ziet dirigeren. Dat kan alleen als reden hebben dat de samenstelling ongewoon is.
De werken die I Fagiolini heeft gekozen komen uit Monteverdi’s Venetiaanse periode. Dertig jaar lang – van 1613 tot zijn dood in 1643 – werkte hij daar als kapelmeester van de San Marco. Hij maakte er zelf een bloemlezing van in Selva morale e spirituale, wat zoveel betekent als ‘het morele en spirituele woud’. Hollingworth wil in het Monteverdi-jaar graag wat meer aandacht vestigen op deze mooie, maar veronachtzaamde bundel die de afgelopen jaren steeds genoegen moest nemen met een plek in de schaduw van de Mariavespers, die muzikaal niet zozeer beter zijn, maar één geheel zijn. Bovendien is moeder Maria nu eenmaal de meest geliefde heilige.
Met de blazers van het English Cornett & Sackbut Ensemble scheppen de zangers van I Fagiolini de stemmige sfeer van een kerkdienst in de Saint George’s Church in Cambridge.
De antifonalen, de Gregoriaanse vorm, die voorafgaat aan de gezangen van Monteverdi en zijn tijdgenoten geven helder het verschil tussen de oude en nieuwe stijl weer. Vooral in het spel tussen melodie en onderliggende baslijn tonen Monteverdi, en de uitvoerenden, zich meesters.
Aanbevolen opnamen
Lees en luister ook
Componist Claudio Monteverdi
Focus Gardiner en Monteverdi
Top 10 Barokcomponisten
Album van de week Koorkokkerellen
Top 25 De mooiste koorwerken
Muziek en De Sixtijnse Kapel
Album van de week Arias van Graun