Top 10 Componisten uit de 20e eeuw
Klassieke muziek in de 20e eeuw
Bij klassieke muziek denk je al gauw aan Bach, Brahms en Beethoven: mensen (veelal met pruik) die al in de negentiende eeuw of eerder zijn overleden. Maar de muziekwereld is sindsdien zeker niet stil blijven staan. Hieronder een greep uit de belangrijkste componisten van de twintigste eeuw.
Claude Debussy (1862-1918)
Hoewel Claude Debussy al in de negentiende eeuw componeerde, was hij zijn tijd zodanig ver vooruit, dat hij een plekje in deze Top 10 verdient. Als student aan het Parijse conservatorium choqueerde hij zijn docenten met zijn radicale ideeën over harmonie en vorm, die later door invloeden vanuit de Javaanse gamelanmuziek nog verder van de gangbare norm afweken. Hij componeerde veel werken voor piano, waarvan Clair de lune uit de Suite Bergamasque (1890) waarschijnlijk het bekendste is. Maar zijn reputatie als muzikaal vernieuwer vestigde hij pas echt met orkestwerken als Prélude à l’après-midi d’un faune (1894) en La mer (1905). Uit deze stukken blijkt, dat wat schilders als Van Gogh en Monet met verf konden, Debussy met muziek ook lukte: met een prachtig palet aan kleuren op beeldschone wijze impressies omvormen tot verheven kunst.
Arnold Schönberg (1874-1951)
Samen met zijn leerlingen Alban Berg en Anton Webern stond de Oostenrijkse componist Arnold Schönberg aan de wieg van de atonale muziek. In zijn jonge jaren componeerde hij in een laatromantische stijl, voornamelijk geïnspireerd door de muziek van Brahms en Wagner. Maar gaandeweg werd zijn werk atonaler en dissonanter. Na de Eerste Wereldoorlog, waarin hij aan de Oostenrijkse kant vocht, schreef Schönberg zijn Fünf Klavierstücke Opus 23 (1923): vijf korte pianostukken, gecomponeerd volgens zijn eigen twaalftoonstechniek. Bij deze compositietechniek worden alle twaalf tonen van de toonladder in de muziek op zo’n manier gebruikt, dat geen enkele toon belangrijker is dan een andere. Schönberg liet hiermee alle tonaliteit in de muziek los. Hij zou deze techniek tot zijn dood blijven toepassen en zei zelfs, dat zijn uitvinding de ‘superioriteit van de Duitse muziek voor de komende honderd jaar’ zou waarborgen.
Béla Bartók (1881-1945)
De Hongaar Béla Bartók componeerde in zijn jonge jaren nog in een laatromantische stijl, maar dat veranderde toen hij in 1904 een Transsylvaans kindermeisje volksliedjes hoorde zingen. Hierdoor geïnspireerd begon Bartók met het opnemen en opschrijven van tot dan toe mondeling overgedragen volkswijsjes. Kenmerkende elementen van deze volksmuziek – modale toonsoorten en ritmes die tot dan toe niet of nauwelijks in de klassieke muziek voorkwamen – werden een belangrijk en herkenbaar onderdeel van Bartóks eigen composities. In zijn latere werk zijn diverse invloeden terug te horen. Naast de volksmuziek, werd Bartók ook geinspireerd door het werk van Bach en Debussy en achttiende-eeuwse muziek. In zijn zes strijkkwartetten is zijn muzikale ontwikkeling het best te horen.
Igor Stravinsky (1882-1971)
Zeg je twintigste-eeuwse klassieke muziek, dan zeg je Igor Stravinsky. Deze Rus wist onder meer met zijn balletten, die hij schreef voor het Parijse ‘Ballets Russes’ van Sergej Djagilev, al vroeg in zijn carrière opzien te baren. Het bekendste en beruchtste voorbeeld hiervan is de Sacre du printemps (1913). Tijdens de première van dit werk protesteerde het publiek zodanig tegen de primitieve klanken en dansen, dat Stravinsky, die het orkest zelf dirigeerde, woedend het podium afliep. Later zou hij verklaren dat hij in zijn leven nog nooit zo kwaad geweest was als op dat moment. De stijl van achttiende-eeuwse componisten als Bach en Mozart was van grote invloed op zijn muziek, wat resulteerde in door sommigen als koel en objectief ervaren composities – een groot contrast met de romantische stijl die in zijn tijd nog steeds populair was. Deze ‘neoklassieke’ stijl bleef bepalend voor Stravinsky’s werk en zelfs in de jaren ’50, tijdens zijn uitstapjes richting de dodecafonie, bleef zijn muziek zeer herkenbaar. Zijn invloed op het werk van hedendaagse componisten is zeer groot, maar geëvenaard is hij vooralsnog niet.
Edgard Varèse (1883-1965)
Stravinsky is niet de enige componist die een relletje of twee meemaakte. De Fransman Edgard Varèse moest in 1923 als dirigent vanaf het podium toekijken hoe verscheidene toeschouwers tijdens de première van zijn werk Hyperprism met elkaar op de vuist gingen. De weinige werken van Varèse, de lengte ervan is opgeteld niet meer dan tweeëneenhalf uur, hebben altijd veel stof doen opwaaien. De componist, het grootste gedeelte van zijn carrière woonachtig in de Verenigde Staten, classificeerde muziek als ‘georganiseerd geluid’. Het was in zijn ogen en oren niet nodig dat er een melodie, vorm of systeem in zat. Ook experimenteerde hij met elektronische muziek; hij wordt tegenwoordig door velen gezien als de geestelijk vader van dit genre. In 1958 componeerde hij Poème Electronique voor de Philips-expositie op de Wereldtentoonstelling in Brussel. Zijn muziek had onder meer een grote invloed op rockster en componist Frank Zappa, die in de jaren ’80 zelfs persoonlijk een concert met muziek van Varèse in New York bekostigde.
Dmitri Sjostakovitsj (1906-1975)
Dmitri Sjostakovitsj lijkt op het eerste gezicht de ideale Sovjetcomponist: hij was nooit buiten de Sovjet-Unie geweest, genoot zijn hele muzikale opvoeding na de revolutie en voelde zeker een sociale plicht om de communistische boodschap in zijn muziek uit te dragen. Toch was er vaak onenigheid tussen Sjostakovitsj en de staat, vooral vanwege zijn modernistische inslag. Dit modernisme bereikte een climax in zijn Tweede symfonie (1927), waarna zijn muziek geleidelijk lyrischer werd. Nadat zijn opera Lady MacBeth uit het district Mtsensk hard werd bekritiseerd in het partijblad Pravda, nam hij nog meer afstand van het modernisme. Na de dood van Stalin in 1953 durfde Sjostakovitsj meer te experimenteren, wat resulteerde in bijvoorbeeld het Achtste strijkkwartet (1960) – waarin hij een ietwat duisterder toon aansloeg dan voorheen. Gedurende zijn gehele carrière, hoe ingewikkeld zijn relatie met de staat ook was, wist Sjostakovitsj zeer expressieve muziek te componeren, waarin lyriek en moderniteit op meesterlijke wijze worden vermengd.
Olivier Messiaen (1908-1992)
Olivier Messiaen was een invloedrijk componist, die door zijn eigenzinnige manier van componeren moeilijk in een hokje te plaatsen is. Zijn onconventionele aanpak is te horen in zowel ritme – hij gebruikt bijvoorbeeld palindroomritmes (‘gespiegeld’ ritme) – als toongebruik. Hij gebruikt bijvoorbeeld bijzondere toonladders met acht of zes tonen in plaats van de gebruikelijke zeven. Als vroom katholiek hebben veel werken van Messiaen een duidelijk religieuze thematiek. Dit mondde veelal uit in zeer serieuze en vaak esoterische muziek – luister bijvoorbeeld naar de klarinetsolo in zijn Quatuor pour la fin du temps (1941). Messiaen had ook aardse hobby’s: hij was een fervent vogelspotter en verwerkte veel vogelgezang in zijn composities. Het duidelijkste voorbeeld hiervan is zijn Catalogue des oiseaux (1956-1958). Niet alleen als componist, maar ook als pedagoog – hij gaf onder meer les aan Pierre Boulez, Karlheinz Stockhausen en Quincy Jones – heeft hij zijn stempel op de twintigste-eeuwse muziek gedrukt.
John Cage (1912-1992)
Weinig kunstenaars zijn zo ingrijpend vernieuwend dat ze de definitie van hun kunstvorm veranderen, maar dit zou over John Cage wel gezegd kunnen worden. Volgens de Amerikaan is alles wat de mens doet muziek, want alles wat de mens doet brengt geluid voort. Deze filosofie draagt hij onder andere uit in zijn bekendste werk, 4’33” (1952). Dit is een werk waarbij de musici vier minuten en drieëndertig seconden lang niets doen; de “muziek” is alles wat het publiek in de stilte hoort, zoals de zware ademhaling van zijn buurman of een politiesirene buiten de concertzaal. Hiernaast was Cage een pionier in de kansmuziek, waarbij de uiteindelijke vorm van het muziekstuk niet van te voren vastligt en met bijvoorbeeld dobbelstenen moet worden beslist (Music of Changes, 1951). Andere bijzonderheden zijn het gebruik van voorwerpen als een badkuip, bloempot en rubberen vis als muziekinstrument (Water Walk, 1959) en het prepareren van piano’s, waarmee de klank van het instrument soms onherkenbaar wordt veranderd (Sonatas and Interludes for prepared piano, 1946-48).
Pierre Boulez (1925 – 2016)
Pierre Boulez was niet alleen muzikaal, maar ook wiskundig behoorlijk onderlegd. Zijn muziek is dan ook tot in detail uitgedacht en vaak gebaseerd op complexe systemen. Zijn eerste grote werk, de atonale Eerste Pianosonate (1946), sloeg in als een bom. Opeens was er een Franse componist die brak met het neoclassicisme, de trend die Stravinsky in de jaren ’20 had geïntroduceerd en die nog steeds de muzikale dienst uitmaakte in het land. Hierna probeerde Boulez alle sporen van individualiteit uit zijn muziek te verwijderen. Structures I (1952) is hiervan het meest uitgesproken voorbeeld. In dit werk heeft Boulez alle noten van tevoren een eigen dynamiek, lengte en ‘manier van aanslaan’ meegegeven en deze noten in een vaste volgorde gezet; een ogenschijnlijk onwrikbaar systeem. Voor muzikanten blijkt het echter vrijwel onmogelijk alles precies zoals Boulez dit voorschrijft te spelen en voor de luisteraar klinkt het soms zelfs als pure willekeur.
Boulez had de mogelijkheden van het serialisme, zoals deze manier van componeren heet, compleet uitgeput. Hiermee dwong hij zichzelf en andere serialistische componisten – zoals Messiaen, Cage en Reich – op een ander pad. Boulez legde voortaan meer individuele expressie in zijn werk, maar bleef complexe en mathematische muziek schrijven – waarschijnlijk is Le marteau sans maître (1955) zijn bekendste poststructuralistische werk.
Ook als dirigent kende hij grote successen – vooral met muziek van contemporaine componisten als Stravinsky – en als oprichter van het Institut de Recherche et Coordination Acoustique/Musique (IRCAM) zette hij belangrijke stappen in het ontwikkelen van de electro-akoestische muziek.
Steve Reich (1936)
In de jaren ‘60 kwam het minimalisme op. Componisten van deze oorspronkelijk Amerikaanse stroming keerden terug naar tonaliteit, maar dan op zeer minimale wijze. Van de ‘grote vier’ van het minimalisme – naast Lamonte Young, Terry Riley en Philip Glass – is Steve Reich wellicht de meest interessante. Hij experimenteerde vroeg in zijn carrière met phasing, een techniek waarbij twee instrumenten hetzelfde spelen maar in een net iets ander tempo; hierdoor ‘schuiven’ ze als het ware gaandeweg ‘uit elkaar’. Deze techniek is terug te horen in werken als Come Out (1966), Piano Phase (1967), en Clapping Music (1972). Reichs inspiratiebronnen blinken uit in verscheidenheid, van Ghanese percussie (Drumming, 1972) tot Middeleeuwse meerstemmigheid (Proverb, 1995) en de muziek van rockband Radiohead (Radio Rewrite, 2012). Naast de concertzaal wordt zijn muziek ook op modderige grasveldjes uitgevoerd; Reich stond bijvoorbeeld in 2013 op het Lowlands festival. Als dat geen moderne componist is…
Aanbevolen opnamen
Lees en luister ook
Nieuwsbrief Schrijf je in
Sterk verhaal Soldaat Schoenberg
Het meesterwerk Prélude à l’après-midi d’un faune
Kijk Quatuor pour la Fin du Temps
Componist Béla Bartók
Componist Igor Stravinsky