Componist Gustav Mahler
Gustav Mahler was de laatste grote componist in de Duitse romantische traditie. ‘Een symfonie,’ zei hij, ‘moet zijn als de wereld. Hij moet alles omvatten.’
Gustav Mahler
7 juli 1860 Kaliště (Tsjechië) – 18 mei 1911 Wenen
‘Ik ben’, schreef Gustav Mahler, ‘drie keer dakloos: ik ben een inwoner van Bohemen in Oostenrijk, een Oostenrijker onder Duitsers en een Jood.’ Mahlers gevoel een buitenstaander te zijn, in combinatie met een grote intelligentie en zijn uitzonderlijke talent om zijn omgeving in muziek te verklanken, maakte hem een onrustig en zeer zelfkritische kunstenaar. ‘Een symfonie,’ zei hij tegen collega-componist Jean Sibelius, ‘moet zijn als de wereld. Hij moet alles omvatten.’ Mahlers symfonieën zijn dan ook grootschalige werken met immense filosofische thema’s: liefde en haat, vreugde in het leven en angst voor de dood, de schoonheid van de natuur, onschuld en bittere ervaringen. Hij was eveneens een groot componist van liederen. In deze veel kleinere vorm distilleerde hij de essentie van de menselijke emoties en ontwikkelde en verrijkte hij zijn bijzondere melodische gaven.
Jeugd
Gustav Mahler was de tweede van 14 kinderen van een Joodse eigenaar van een distilleerderij. De relatie tussen zijn ouders was slecht. Hij herinnerde zich gewelddadige ruzies tussen hen. Als kind was hij erg op zichzelf. De dood was al vroeg aanwezig in huize Mahler: zes broers en zussen van Gustav stierven als kind. Veel van Mahlers belangrijkste werken zijn voorzien van een dodenmars of een verwijzing daarnaar. Zijn eerste compositie, die hij schreef toen hij tien jaar oud was, was een Dodenmars met een Polka, een combinatie die zijn werk als volwassen componist zou typeren.
Mahlers vader mag dan zijn vrouw hard hebben behandeld, hij erkende wel de muzikale talenten van zijn zoon en moedigde die aan. Gustav gaf zijn eerste pianorecital toen hij tien jaar oud was. Vijf jaar later werd hij meegenomen naar het conservatorium in Wenen om te spelen voor pianist en docent Julius Epstein, die de 15-jarige jongen ‘een geboren musicus’ noemde.
Jonge jaren
Op het conservatorium raakte Mahler bevriend met een aantal briljante medestudenten, waaronder de enorm getalenteerde Hans Rott en de geweldige liedcomponist Hugo Wolf. Hij bewonderde Anton Bruckner, wiens de Derde Symfonie grote indruk maakte op de 17-jarige student. Hoewel succesvol in zijn pianostudie, besefte Mahler al snel dat zijn bestemming in het componeren lag. In 1878, zijn laatste jaar aan het conservatorium, begon hij met zijn eerste grote werk, Das klagende Lied, waarin veel van de onderscheidende kenmerken van zijn volwassen stijl al te horen zijn: een vurige lyriek, een fascinatie met de natuur, en het sombere ritme van de dodenmars.
Zijn eerste belangrijke werken waren liederen en lied-cycli, met name Lieder eines fahrenden Gesellen (1884) en Des Knaben Wunderhorn (1888-1899). Zijn eerste vier symfonieën zijn nauw verweven met deze liederen. Soms vormt een bewerking van een Wunderhorn-lied zelfs een heel deel, zoals bijvoorbeeld in de Vierde Symfonie (1899-1900). De finale van deze Vierde Symfonie is klassiek Mahleriaans in zijn rijke dubbelzinnigheid. Teder wordt de verrukking van een kind vastgelegd, wanneer het denkt aan de hemel. Maar tegelijkertijd zinspeelt Mahler op donkere zaken onder de oppervlakte. Het thema van de bedreigde onschuld is nog krachtiger aanwezig in de van verdriet doordrenkte Kindertotenlieder (1901-1904). Mahler begon hieraan te werken in het jaar dat hij zijn toekomstige vrouw ontmoette, de mooie en getalenteerde Alma Schindler, en waarin hij zelf een ernstige bloeding maar ternauwernood overleefde.
De jaren met Alma Mahler-Werfel
Mahler betuigt zijn grote liefde voor Alma in het beroemde Adagietto van de Vijfde Symfonie (1901-1902), terwijl diezelfde symfonie begint met één van Mahler grimmigste dodenmarsen. Gedachten over de dood domineren zijn volgende symfonie, de Zesde (1903-1905). Hoewel dit werk, door een inventief gebruik van een van de grootste orkesten op een podium ooit, tegelijkertijd ook vol van leven is. De vreugde over de orkestratiemogelijkheden van zo’n uitgebreid orkest bereikt zijn hoogtepunt in de Achtste Symfonie (1906-1907), bijgenaamd Symfonie van Duizend.
Mahlers carrière als dirigent bereikte zijn hoogtepunt tijdens zijn ambtstermijn bij de Weense Opera. Hij werd er geprezen door velen, maar verguisd door de prominent aanwezige anti-semieten in de stad. Die drongen aan op zijn ontslag, dat uiteindelijk volgde in 1907. In datzelfde jaar werd hij gediagnosticeerd met een hartkwaal, die hem vier jaar later fataal zou worden. Bovendien overleed zijn door hem aanbeden dochter Maria op de leeftijd van vier jaar. Deze gebeurtenis had een verwoestende werking op zowel Mahler als zijn vrouw en hun relatie zou nooit meer hetzelfde zijn. Mahler vertrok naar New York in 1908, waar hij de Metropolitan Opera en het New York Philharmonic Orchestra ging dirigeren. Het was echter Wenen, de stad waarmee hij zo’n intense haat-liefde verhouding had, waarnaar hij terugkeerde om te sterven. De schok, in 1910, van de ontdekking dat Alma een affaire had, heeft er vrijwel zeker toe bijgedragen dat zijn dood niet lang op zich liet wachten.
Laatste jaren
De werken die Mahler schreef na het noodlottige jaar 1907, tonen een verandering in stijl en expressie. Er is meer introspectie, een zoektocht naar vrede eerder dan naar grote climaxen. Das Lied von der Erde culmineert in Oosters-geïnspireerde berusting, terwijl de Negende Symfonie lijkt weg te ebben in stilte. Mahler orkestreerde zijn Tiende Symfonie nooit volledig, maar in de jaren 1960 produceerde de Britse musicoloog Deryck Cooke een overtuigende versie die af en toe wordt gespeeld. Cooke’s werk biedt een fascinerende kijk op hoe Mahlers muziek zich zou kunnen hebben ontwikkeld als hij langer had geleefd. Mahler was gedurende zijn leven al steeds vooruitstrevender geworden in zijn benadering van harmonie, ritme en klankkleur. In zijn intens ironische gebruik van populaire muzikale elementen, in het bijzonder Weense dansmelodieën, was hij ook duidelijk zijn tijd vooruit. Het is daarom geen verrassing dat 20e-eeuwse componisten zo divers als Arnold Schönberg, Alban Berg, Aaron Copland, Dmitri Sjostakovitsj, Benjamin Britten, Hans-Werner Henze en Pierre Boulez erkennen schatplichtig te zijn aan hem.
Lees en luister ook
Focus Het Concertgebouworkest
Focus Riccardo Chailly
Sterk verhaal De hond van Bruckner
Favorieten van Alexander Rinnooy Kan
Focus Pierre Boulez
Focus De Wiener Philharmoniker