Componist Mieczyslaw Weinberg

Het wil nog niet zo vlotten met de herwaardering van Mieczyslaw Weinberg, de Pools-Russische componist die dit jaar honderd zou zijn geworden. Ondanks de inspanningen van Gidon Kremer, ondanks een krachtige cd met Weinbergs Tweede en Eenentwintigste Symfonie is de man die ergens in de schaduw van Sjostakovitsj jongleerde met Chopin, klezmer, Russische ironie en de pijn van de eeuwige vluchteling nog geen gemeengoed. Terwijl de juwelen in zijn opvallend grote oeuvre voor het oprapen liggen.

Diep emotioneel en noodzakelijk

Neem zijn gepassioneerde Nocturne, het eerste deel van zijn Drie stukken voor viool en piano die hij op vijftienjarige leeftijd schreef en die nu op cd zijn gezet door Gidon Kremer en pianiste Yulianna Avdeeva. Alsof hij het uitschreeuwt van hoop en verlangen gekleurd door de schoonheid van zijn Poolse land. Chopin is niet ver weg, Szymanowsky rammelt aan de pianotoetsen, maar de lyriek, de weemoed, de onderhuidse melancholie is geheel eigen. Een diepe emotionele lading, gedragen door de stuwing van noodzakelijkheid en gedrenkt in veel te veel wijsheid voor een jongen van vijftien.

Of neem zijn Eenentwintigste Symfonie. Weinberg zelf noemt de in 1991 voltooide symfonie samen met zijn ‘Auschwitzopera’ The passenger zijn belangrijkste werk. Voorstelbaar, want het is een schrijnende muzikale reflectie op de meest vormende en beslissende gebeurtenissen in zijn leven. Gidon Kremer noemt deze symfonie ‘een monument dat een van de grootste tragedies van de twintigste eeuw van muziek voorziet.’ Een monument ook dat een beetje pijn doet, vooral als na een discours vol groots orkestgeweld, kamermuzikale intimiteit en diverse citaten uit eigen en andermans werk in het laatste deel een sopraan (op de eerder dit jaar verschenen indringende opname ervan even loepzuiver als vol mededogen uitgevoerd door dirigente Gražinytė-Tyla) een ijl en woordeloos ‘requiem’ zingt voor de slachtoffers van de Holocaust. Alsof Weinberg zijn hele leven samenvat in een gebed dat begint met een paar indringende woordloze noten waarin uiteindelijk het ‘erbarme’ van Bachs Erbarme dich niet ver weg is.

Russisch gevoel voor drama

‘Heb erbarmen’. Het zou een mantra kunnen zijn van Weinberg die zijn veelbelovende leven vanaf 1 september 1939 zag ontsporen in een lange tocht vol angst en vlucht. Op die dag viel het nazileger van Hitler, tegen alle afspraken met de Sovjet-Unie in, Polen binnen om een groot deel van het land in een mum van tijd te annexeren. Weinberg had de pech een kind te zijn van een joodse theatermaker annex componist en een even joodse actrice. Hij besloot, amper 20 jaar oud en met slechts een pianodiploma van de Frederic Chopin Muziekacademie op zak, te vluchten naar de Sovjet-Unie. Zijn ouders en zus liet hij achter in Polen, hij kwam terecht in Minsk. Zijn familie zou hij nooit meer terugzien. Hij heeft zelfs nooit precies kunnen achterhalen waar en wanneer tijdens de oorlog ze uiteindelijk het leven hebben gelaten.
In Minsk vervolgde Weinberg, om maar iets te doen en om vele nare zaken te vergeten, zijn studie en genoot hij compositielessen bij Vasliy Zolotaryov, een leerling van Nikolai Rimski-Korsakov en Mili Balakirev. Deze docent voegde aan de Poolse tongval van Weinberg een Russisch gevoel voor drama en orkestratie toe. En daar bleef het bij, want de jonge componist had zijn diploma nog niet op zak of hij kon vanwege de in Rusland oprukkende Duitsers zijn heil wederom elders zoeken. Zijn vlucht bracht hem in Tasjkent, de hoofdstad van het huidige Oezbekistan. Gelukkig kon hij daar zijn gevoel voor drama aanscherpen dankzij een functie bij de plaatselijke opera. Ook vond hij daar zijn echtgenote, de dochter van Solomon Mikhoels, de eveneens uitgeweken directeur van Het Joods Theater in Moskou.

Sjostakovitsj

Bovendien componeerde hij daar zijn Eerste Symfonie die hij opportunistisch opdroeg aan het Rode Leger. De grotendeels montere en bijna ‘communistische’ toon hielp hem in zoverre dat het werk de aandacht van Dmitri Sjostakovitsj trok. Niet zo gek: Weinbergs Eerste Symfonie klinkt naar Sjostakovitsj maar zonder sarcasme en ironie. Die zouden later pas komen.
Sjostakovitsj haalde Weinberg naar Moskou waar de twee een hechte vriendschap ontwikkelden. Voor Weinberg leverde het in zoverre wat op, dat hij enige bescherming had van iemand die in de Sovjet Unie, ondanks het feit dat hij doorlopend met de autoriteiten overhoop lag, toch enig aanzien genoot. Het hield de Poolse componist lang uit handen van de geheime politie die gedreven door antisemitisme na de Tweede Wereldoorlog behoorlijk huishield. Toch werd Weinberg in 1953 alsnog gearresteerd. Een protestbrief van Sjostakovitsj en vooral de dood van Stalin voorkwamen dat hij het, net als vele joodse lotgenoten zoals zijn schoonvader, met een wisse dood moest bekopen.
Of zijn arrestatie iets te maken had met zijn Rapsodie over Moldavische thema’s op. 47 nr. 1 is nooit duidelijk geworden. Feit is dat de Russische waakhonden het werk in eerste instantie prezen, ondanks de vele verborgen joodse thema’s, maar dat Weinberg wel opgepakt werd op de avond in 1953 dat David Oistrakh de officiële première verzorgde.

Bureaulade

Hoewel Weinberg als Poolse jood in Rusland nimmer de status genoot die Sjostakovitsj had, was zijn relatie met de machthebbers niet veel anders dan die van zijn goede vriend. Veel van zijn ruim twintig symfonieën, zeventien strijkkwartetten, vele kamersymfonieën, sonates, kamermuziekwerken, balletten, cantates en meer konden gewoon uitgevoerd worden, maar veel belandde ook op de zwarte lijst. En aangezien Weinberg lang heeft moeten wachten op een musicus van het kaliber Gidon Kremer en een dirigent als Mirga Gražinytė-Tyla, was zijn werk veroordeeld tot archief en bureaulade. Zijn even krijsende als krachtige Zesde Sonate voor viool en piano uit 1982, die de recente cd met kamermuziekwerken afsluit, was tot 2007 zelfs nooit de la uitgekomen. En dat is jammer, want het is een opmerkelijk werk waarin de woede het bij vlagen op een Gilles de la Tourette-achtige wijze eindelijk eens lijkt te winnen van de berusting en de melancholie.

Geïmplodeerde vreugde

Want ondanks de milde ironie, die Weinberg met dank aan Sjostakovitsj steeds beter ging beheersen, is Weinberg vooral een componist die op een mooie manier klaagt, die ‘slechts’ tragedie deelt. Al in 1946 vatte hij in zijn Pianotrio kernachtig samen wat hij later in de dramatische Eenentwintigste Symfonie uit zou werken tot een definitieve aanklacht. Daarin worden de hoop en het verlangen van zijn jeugdige Drie stukken voor viool en piano definitief overschaduwd door de pijn van het gemis. Gemis van naasten, van vrijheid, van onbekommerdheid. En juist door die schaduwkant vertelt Weinberg in elk werk wat leven is, waar het leven over zou moeten gaan. Het maakt zijn oeuvre tot een indrukwekkend manifest van geïmplodeerde vreugde, tot een beslagen raam waarachter de schoonheid vertroebeld door tranen van pijn blijft schemeren als een wankel bewijs van de in de aard aanwezige goedheid van de mens.


Lees en luister ook