Snapshot Klassiek Vioolmeisje

Cécile Huijnen is violiste. Ze heeft een duo Huijnen & Hopman, is concertmeester van het Gelders Orkest, is solist en maakt kamermuziek. Daarnaast is zij gastpanellid bij het radioprogramma Diskotabel. Cécile schrijft korte verhaaltjes over het dagelijks leven van een musicus die een kijkje in de keuken bieden. Het zijn columns met een knipoog, over vooroordelen, imago, achtergronden en de rock & roll van de klassieke muziek. Iedere twee weken op maandagavond kun je haar nieuwe column beluisteren op Radio 4 en lezen op Classics To Go.

Vioolmeisje

Het lijkt zo logisch dat ik violist ben. Altijd geweest, vanaf mijn zevende. Ik weet niet beter.

Maar als kind had ik andere keuzes op mijn verlanglijstjes staan. Ik wilde op ballet. En op paardrijden. Mocht niet. Ik wilde zaterdags op straat spelen. En later chillen, zoals mijn vrienden. Maar dan had ik vioolles in Amsterdam. Ging ik weer, met de trein vanuit Heerlen. Nee, ik vond het geen feest. Maar ik had talent. Dus ik ging.

Er zijn momenten die me nog glashelder voor de geest staan. Dat de hoofdmeester van de basisschool zei, toen ik hem vertelde dat ik later naar de school voor journalistiek wilde: ‘Nee hoor, jij gaat naar het conservatorium!’ Huh? Uiteraard was ik de sjaak toen in de zesde klas de rollen van de eindmusical werden verdeeld. ‘Cécile is zo muzikaal’, dus ik moest het liedje over Sjors de Spin zingen. Dood ging ik. Van de zenuwen maar ook van schaamte. Wát een stom liedje. En zingen was m’n ding niet.

Toen ik halverwege mijn derde gymnasiumjaar in een klas vol strebers het eerste rijtje Griekse naamvallen nóg niet kon opdreunen, leek het verstandig mijn heil een afdeling lager te zoeken. Ik paste er ook niet, ze vonden me raar. Ik was geen streber. Ik had mijn lange haar tot stekels afgeknipt en knalrood geverfd, en ik droeg zelfgemaakte punky streepbroeken. En Latijn en Grieks vond ik bij nader inzien totaal overrated.

Ondanks mijn stoere voorkomen scheet ik voor alles en iedereen in mijn broek. Mijn introductie op het atheneum was een ramp. Ik werd voorgesteld aan de klas tijdens de geschiedenisles. Laat de docent nou net een amateurviolist zijn die ik weleens in een orkest was tegengekomen. ‘Jongens en meisjes, dit is Cécile, ze komt vanaf vandaag bij jullie in de klas. En ze speelt héél goed viool!’ Vijfentwintig hoofden staarden me aan, het leedvermaak droop ervan af. Erger kon niet.

Maar na dat eerste horrormoment bleek het mee te vallen. De klas was een verzameling alto’s, punkers, tutjes, kakkers, zittenblijvers, en alle mogelijke andere pubersoorten. Een mix waarin ik me wonderwel thuis voelde. Het feit dat ik alto/punk was én viool speelde strekte tot aanbeveling: iederéén was hier raar. Het werd een topjaar, en ik heb me kostelijk geamuseerd. Dientengevolge bleven de resultaten – wederom – uit, en de volgende overstap was een feit. Ik ging naar de Havo voor Muziek en Dans aan het conservatorium in Den Haag.

Wat een feest. Ik woonde op kamers, had alle vrijheid, en ik hoefde het eerste half jaar niet naar Duits omdat ik daarin veel verder was dan mijn klasgenoten. Dus zat ik om de haverklap in de conservatoriumkantine te niksen en Haagse broodjes lâhwe mùis – lees kroket – te eten. In mijn zwarte motorjack, want ook daar deed ik er alles aan om geen vioolmeisje te zijn.

Maar ik was het natuurlijk wel. En ik ben het nóg. En ik kleur nog steeds graag buiten de lijntjes.


Lees en luister ook